Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 1:7-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. deze kwam als getuige om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden.

8. Hij was het licht niet, maar was om te getuigen van het licht.

9. Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld.

10. Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend.

11. Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen.

12. Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven;

13. die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn.

14. Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.

15. Johannes heeft van Hem getuigd en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van wie ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geweest, want Hij was eer dan ik.

16. Immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade;

17. want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen.

18. Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen.

19. En dit was het getuigenis van Johannes, toen de Joden uit Jeruzalem priesters en Levieten tot hem zonden om hem te vragen: Wie zijt gij?

20. En hij beleed en ontkende het niet; en hij beleed: Ik ben de Christus niet.

21. En zij vroegen hem: Wat dan? Zijt gij Elia? En hij zeide: Ik ben het niet. Zijt gij de profeet? En hij antwoordde: Neen.

22. Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? Wij moeten toch antwoord geven aan hen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelf?

Lees verder hoofdstuk Johannes 1