Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 1:31-44 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

31. En zelf wist ik niet van Hem, maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom kwam ik dopen met water.

32. En Johannes getuigde en zeide: Ik heb aanschouwd, dat de Geest nederdaalde als een duif uit de hemel, en Hij bleef op Hem.

33. En ik kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt.

34. En ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is.

35. De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen.

36. En toen hij Jezus zag gaan, zeide hij: Zie, het lam Gods!

37. En de twee discipelen hoorden hem dat zeggen en volgden Jezus.

38. Maar Jezus keerde Zich om en zag, dat zij Hem volgden, en Hij zeide tot hen:

39. Wat zoekt gij? Zij zeiden tot Hem: Rabbi – wat, vertaald, wil zeggen: Meester –, waar houdt Gij verblijf?

40. Hij sprak tot hen: Komt en gij zult het zien. Zij kwamen dan en zagen, waar Hij verblijf hield, en zij bleven die dag bij Hem; het was omstreeks het tiende uur.

41. Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren;

42. deze vond eerst zijn broeder Simon en zeide tot hem: Wij hebben gevonden de Messias, wat betekent: Christus.

43. Hij leidde hem tot Jezus. Jezus zag hem aan en zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Johannes, gij zult heten Kefas, wat vertaald wordt met Petrus.

44. De volgende dag wilde Hij naar Galilea vertrekken en Hij vond Filippus. En Jezus zeide tot hem: Volg Mij.

Lees verder hoofdstuk Johannes 1