Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 1:22-35 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? Wij moeten toch antwoord geven aan hen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelf?

23. Hij zeide: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maakt recht de weg des Heren, gelijk de profeet Jesaja gesproken heeft.

24. En er waren sommigen afgezonden uit de Farizeeën.

25. En zij vroegen hem en zeiden tot hem: Waarom doopt gij dan, indien gij de Christus niet zijt, noch Elia, noch de profeet?

26. Johannes antwoordde hun en zeide: Ik doop met water; midden onder u staat Hij, van wie gij niet weet,

27. Hij, die na mij komt, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken.

28. Dit geschiedde te Betanië over de Jordaan, waar Johannes doopte.

29. De volgende dag zag hij Jezus tot zich komen en zeide: Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.

30. Deze is het, van wie ik zeide: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want Hij was eer dan ik.

31. En zelf wist ik niet van Hem, maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom kwam ik dopen met water.

32. En Johannes getuigde en zeide: Ik heb aanschouwd, dat de Geest nederdaalde als een duif uit de hemel, en Hij bleef op Hem.

33. En ik kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt.

34. En ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is.

35. De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen.

Lees verder hoofdstuk Johannes 1