Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 1:21-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. En zij vroegen hem: Wat dan? Zijt gij Elia? En hij zeide: Ik ben het niet. Zijt gij de profeet? En hij antwoordde: Neen.

22. Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? Wij moeten toch antwoord geven aan hen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelf?

23. Hij zeide: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maakt recht de weg des Heren, gelijk de profeet Jesaja gesproken heeft.

24. En er waren sommigen afgezonden uit de Farizeeën.

25. En zij vroegen hem en zeiden tot hem: Waarom doopt gij dan, indien gij de Christus niet zijt, noch Elia, noch de profeet?

26. Johannes antwoordde hun en zeide: Ik doop met water; midden onder u staat Hij, van wie gij niet weet,

27. Hij, die na mij komt, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken.

28. Dit geschiedde te Betanië over de Jordaan, waar Johannes doopte.

29. De volgende dag zag hij Jezus tot zich komen en zeide: Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.

Lees verder hoofdstuk Johannes 1