Oude Testament

Nieuwe Testament

Jakobus 1:8-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. innerlijk verdeeld als hij is, ongestadig op al zijn wegen.

9. Laat de geringe broeder roemen in zijn hoogheid,

10. maar de rijke in zijn geringheid, want als een bloem in het gras zal hij vergaan.

11. Want de zon komt op met haar hitte en doet het gras verdorren, en zijn bloem valt af en de schoonheid van haar uiterlijk verdwijnt; zó zal ook de rijke met zijn ondernemingen verwelken.

12. Zalig is de man, die in verzoeking volhardt, want, wanneer hij de proef heeft doorstaan, zal hij de kroon des levens ontvangen, die Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben.

13. Laat niemand, als hij verzocht wordt, zeggen: Ik word van Godswege verzocht. Want God kan door het kwade niet verzocht worden en Hijzelf brengt ook niemand in verzoeking.

14. Maar zo vaak iemand verzocht wordt, komt dit voort uit de zuiging en verlokking zijner eigen begeerte.

15. Daarna, als die begeerte bevrucht is, baart zij zonde; en als de zonde volgroeid is, brengt zij de dood voort.

16. Dwaalt niet, mijn geliefde broeders.

17. Iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer.

18. Naar zijn raadsbesluit heeft Hij ons voortgebracht door het woord der waarheid, om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen.

Lees verder hoofdstuk Jakobus 1