Oude Testament

Nieuwe Testament

Jakobus 1:18-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

18. Naar zijn raadsbesluit heeft Hij ons voortgebracht door het woord der waarheid, om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen.

19. Weet (dit) wel, mijn geliefde broeders: ieder mens moet snel zijn om te horen, langzaam om te spreken, langzaam tot toorn;

20. want de toorn van een man brengt geen gerechtigheid voor God voort.

21. Legt dus af alle vuilheid en alle uitwas van boosheid en neemt met zachtmoedigheid het in u geplante woord aan, dat uw zielen kan behouden.

22. En weest daders des woords en niet alleen hoorders: dan zoudt gij uzelf misleiden.

23. Want wie hoorder is van het woord en niet dader, die gelijkt op een man, die het gelaat, waarmede hij geboren is, in een spiegel beschouwt;

24. want hij heeft zich beschouwd, is heengegaan en heeft terstond vergeten, hoe hij er uitzag.

25. Maar wie zich verdiept in de volmaakte wet, die der vrijheid, en daarbij blijft, niet als een vergeetachtige hoorder, doch als een werkelijk dader, die zal zalig zijn in zijn doen.

26. Indien iemand meent godsdienstig te zijn en daarbij zijn tong niet in toom houdt, maar zijn hart misleidt, diens godsdienst is waardeloos.

27. Zuivere en onbevlekte godsdienst voor God, de Vader, is: omzien naar wezen en weduwen in hun druk en zichzelf onbesmet van de wereld bewaren.

Lees verder hoofdstuk Jakobus 1