Oude Testament

Nieuwe Testament

Jakobus 1:1-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Jakobus, een dienstknecht van God en van de Here Jezus Christus, groet de twaalf stammen in de verstrooiing.

2. Houdt het voor enkel vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt,

3. want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt.

4. Maar die volharding moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets te kort schiet.

5. Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden.

6. Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, want wie twijfelt, gelijkt op een golf der zee, die door de wind aangedreven en opgejaagd wordt.

7. Want zulk een mens moet niet menen, dat hij iets van de Here zal ontvangen,

8. innerlijk verdeeld als hij is, ongestadig op al zijn wegen.

9. Laat de geringe broeder roemen in zijn hoogheid,

10. maar de rijke in zijn geringheid, want als een bloem in het gras zal hij vergaan.

11. Want de zon komt op met haar hitte en doet het gras verdorren, en zijn bloem valt af en de schoonheid van haar uiterlijk verdwijnt; zó zal ook de rijke met zijn ondernemingen verwelken.

12. Zalig is de man, die in verzoeking volhardt, want, wanneer hij de proef heeft doorstaan, zal hij de kroon des levens ontvangen, die Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben.

Lees verder hoofdstuk Jakobus 1