Oude Testament

Nieuwe Testament

Hebreeën 7:7-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Nu is het onwedersprekelijk, dat het mindere door het meerdere wordt gezegend.

8. En hier ontvangen sterfelijke mensen tienden, doch dáár iemand, van wie wordt getuigd, dat hij leeft.

9. Ja, om zo te zeggen, is zelfs Levi, die tienden heft, door Abraham aan het tiendrecht (van een ander) onderworpen,

10. want hij was nog in de lendenen van zijn vader, toen Melchisedek deze tegemoet kwam.

11. Indien nu het Levitische priesterschap het volmaakte gebracht had, immers, daaronder heeft het volk de wet ontvangen – waarom was het dan nog nodig, dat een andere priester naar de ordening van Melchisedek opstond, van wie niet gezegd werd, dat hij naar de ordening van Aäron is?

12. Want uit een verandering van priesterschap volgt noodzakelijk ook een verandering van wet.

13. Want Hij, van wie aldus wordt gesproken, heeft behoord tot een andere stam, waaruit niemand met het altaar te doen had:

14. het is immers duidelijk, dat onze Here uit Juda is gesproten, ten aanzien van welke stam Mozes met geen woord van priesters gerept heeft.

15. En nog veel duidelijker wordt het, als naar het evenbeeld van Melchisedek een andere priester opstaat,

16. die dit niet geworden is krachtens een wet met een voorschrift betreffende vleselijke (afkomst), maar krachtens een onvernietigbaar leven.

Lees verder hoofdstuk Hebreeën 7