Oude Testament

Nieuwe Testament

Hebreeën 7:17-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. Want van Hem wordt getuigd: Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek.

18. Want een vroeger voorschrift wordt wel afgeschaft, als het zonder kracht en nut is,

19. – immers de wet heeft in geen enkel opzicht het volmaakte gebracht – maar thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor wij nader tot God komen.

20. En in zoverre het niet zonder een plechtige eed plaats had – want genen zijn zonder eed priester geworden,

21. maar déze met een eed bij monde van Hem, die tot Hem sprak: De Here heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester in eeuwigheid –

22. in zoverre is Jezus ook van een beter verbond borg geworden.

23. En zíj zijn in groter getale priester geworden, omdat zij door de dood verhinderd werden het te blijven,

24. doch Híj heeft, juist doordat Hij in eeuwigheid blijft, een priesterschap, dat op geen ander kan overgaan.

25. Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten.

26. Immers, zulk een hogepriester hadden wij ook nodig: heilig, zonder schuld of smet, gescheiden van de zondaren en boven de hemelen verheven;

27. die niet, gelijk de hogepriesters, van dag tot dag eerst offers voor zijn eigen zonden behoeft te brengen en daarna voor die van het volk, want dit laatste heeft Hij eens voor altijd gedaan, toen Hij Zichzelf ten offer bracht.

28. Want de wet stelt als hogepriester mensen, die met zwakheid behept zijn, maar het plechtige woord van de eed, die ná de wet kwam, stelt de Zoon, die in eeuwigheid volmaakt is.

Lees verder hoofdstuk Hebreeën 7