Oude Testament

Nieuwe Testament

Hebreeën 7:10-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. want hij was nog in de lendenen van zijn vader, toen Melchisedek deze tegemoet kwam.

11. Indien nu het Levitische priesterschap het volmaakte gebracht had, immers, daaronder heeft het volk de wet ontvangen – waarom was het dan nog nodig, dat een andere priester naar de ordening van Melchisedek opstond, van wie niet gezegd werd, dat hij naar de ordening van Aäron is?

12. Want uit een verandering van priesterschap volgt noodzakelijk ook een verandering van wet.

13. Want Hij, van wie aldus wordt gesproken, heeft behoord tot een andere stam, waaruit niemand met het altaar te doen had:

14. het is immers duidelijk, dat onze Here uit Juda is gesproten, ten aanzien van welke stam Mozes met geen woord van priesters gerept heeft.

15. En nog veel duidelijker wordt het, als naar het evenbeeld van Melchisedek een andere priester opstaat,

16. die dit niet geworden is krachtens een wet met een voorschrift betreffende vleselijke (afkomst), maar krachtens een onvernietigbaar leven.

17. Want van Hem wordt getuigd: Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek.

18. Want een vroeger voorschrift wordt wel afgeschaft, als het zonder kracht en nut is,

19. – immers de wet heeft in geen enkel opzicht het volmaakte gebracht – maar thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor wij nader tot God komen.

20. En in zoverre het niet zonder een plechtige eed plaats had – want genen zijn zonder eed priester geworden,

21. maar déze met een eed bij monde van Hem, die tot Hem sprak: De Here heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester in eeuwigheid –

22. in zoverre is Jezus ook van een beter verbond borg geworden.

23. En zíj zijn in groter getale priester geworden, omdat zij door de dood verhinderd werden het te blijven,

Lees verder hoofdstuk Hebreeën 7