Oude Testament

Nieuwe Testament

Hebreeën 5:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Want elke hogepriester, die uit de mensen genomen wordt, treedt voor de mensen op bij God, om gaven en offers te brengen voor de zonden.

2. Hij kan tegemoetkomend zijn jegens de onwetenden en dwalenden, daar hij ook zelf met zwakheid omvangen is,

3. die hem verplicht evenzeer als voor het volk, voor zichzelf offers voor de zonden te brengen.

4. En niemand matigt zichzelf die waardigheid aan, doch men wordt ertoe geroepen door God, zoals immers ook Aäron.

5. Zo heeft ook Christus Zichzelf niet de eer toegekend hogepriester te worden, maar Hij, die tot Hem sprak:Mijn Zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt;

6. zoals Hij ook op een andere plaats spreekt:Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek.

7. Tijdens zijn dagen in het vlees heeft Hij gebeden en smekingen onder sterk geroep en tranen geofferd aan Hem, die Hem uit de dood kon redden, en Hij is verhoord uit zijn angst,

8. en zo heeft Hij, hoewel Hij de Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden,

Lees verder hoofdstuk Hebreeën 5