Oude Testament

Nieuwe Testament

Hebreeën 13:6-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Daarom kunnen wij met vertrouwen zeggen:De Here is mij een helper, ik zal niet vrezen;wat zou een mens mij doen?

7. Houdt uw voorgangers in gedachtenis, die het woord Gods tot u hebben gesproken; let op het einde van hun wandel en volgt hun geloof na.

8. Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid.

9. Laat u niet medeslepen door allerlei vreemde leringen; want het is goed, dat het hart zijn vastheid vindt in genade en niet in spijzen: wie het hierin zochten, hebben er geen baat bij gevonden.

10. Wij hebben een altaar, waarvan zij, die de dienst voor de tabernakel verrichten, niet mogen eten.

11. Want van de dieren, waarvan het bloed als zondoffer door de hogepriester in het heiligdom werd gebracht, werd het lichaam buiten de legerplaats verbrand.

12. Daarom heeft ook Jezus, ten einde zijn volk door zijn eigen bloed te heiligen, buiten de poort geleden.

13. Laten wij derhalve tot Hem uitgaan buiten de legerplaats en zijn smaad dragen.

14. Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige.

15. Laten wij dan door Hem Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden.

16. En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet, want in zulke offers heeft God een welgevallen.

17. Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u (aan hen), want zij zijn het, die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullen moeten afleggen. Laten zij het met vreugde kunnen doen en niet al zuchtende, want dat zou u geen nut doen.

18. Bidt voor ons, want wij vertrouwen, dat wij een goed geweten hebben, daar wij in alle opzichten de rechte weg willen gaan.

19. Met des te meer nadruk vermaan ik (u) dit te doen, opdat ik u te eerder teruggegeven moge worden.

20. De God nu des vredes, die onze Here Jezus, de grote herder der schapen door het bloed van een eeuwig verbond heeft teruggebracht uit de doden,

21. bevestige u in alle goed, om zijn wil te doen, terwijl Hij aan ons doe, wat in zijn ogen welbehagelijk is door Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.

22. Ik vermaan u, broeders, houdt mij dit woord van vermaning ten goede, want ik schrijf u maar kort.

23. Weet, dat onze broeder Timoteüs in vrijheid gesteld is; als hij spoedig komt, zal ik met hem u bezoeken.

Lees verder hoofdstuk Hebreeën 13