Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 8:34-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

34. En de kamerling antwoordde, en zeide tot Filippus: Ik vraag u, van wie zegt de profeet dit? Van zichzelf of van iemand anders?

35. En Filippus opende zijn mond, en uitgaande van dat schriftwoord, predikte hij hem Jezus.

36. En terwijl zij onderweg waren, kwamen zij bij een water, en de kamerling zeide: Zie, daar is water; wat is ertegen, dat ik gedoopt word?

37. [En hij zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is.]

38. En hij liet de wagen stilhouden en beiden daalden af in het water, zowel Filippus als de kamerling, en hij doopte hem.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 8