Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 8:27-35 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

27. En hij stond op en ging. En zie, een Ethiopiër, een kamerling, een rijksgrote van Kandake, de koningin der Ethiopiërs, haar opperschatbewaarder, was naar Jeruzalem gegaan om te aanbidden;

28. en hij was op de terugweg en las, in zijn wagen gezeten, de profeet Jesaja.

29. En de Geest zeide tot Filippus: Treed toe en voeg u bij deze wagen.

30. En Filippus liep snel erheen en hoorde hem de profeet Jesaja lezen en zeide: Verstaat gij wat gij leest?

31. En hij zeide: Hoe zou ik dit kunnen, als niet iemand mij de weg wijst? En hij verzocht Filippus in te stappen en naast hem te komen zitten.

32. En het gedeelte van de Schrift, dat hij las, was dit:Gelijk een schaap werd Hij ter slachting geleid;en gelijk een lam stemmeloos is tegenover de scheerder,zo doet Hij zijn mond niet open.

33. In de vernedering werd zijn oordeel weggenomen:wie zal zijn afkomst verhalen?Want zijn leven wordt van de aarde weggenomen.

34. En de kamerling antwoordde, en zeide tot Filippus: Ik vraag u, van wie zegt de profeet dit? Van zichzelf of van iemand anders?

35. En Filippus opende zijn mond, en uitgaande van dat schriftwoord, predikte hij hem Jezus.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 8