Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 8:12-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. Toen zij echter geloof schonken aan Filippus, die het evangelie van het Koninkrijk Gods en van de naam van Jezus Christus predikte, lieten zij zich dopen, zowel mannen als vrouwen.

13. En ook Simon zelf kwam tot geloof, en na gedoopt te zijn, bleef hij voortdurend bij Filippus, verbijsterd door de tekenen en grote krachten, die hij zag geschieden.

14. Toen nu de apostelen te Jeruzalem hoorden, dat Samaria het woord Gods had aanvaard, zonden zij tot hen Petrus en Johannes,

15. die, daar aangekomen, voor hen baden, dat zij de heilige Geest mochten ontvangen.

16. Want deze was nog over niemand van hen gekomen, maar zij waren alleen gedoopt in de naam van de Here Jezus.

17. Toen legden zij hun de handen op en zij ontvingen de heilige Geest.

18. En toen Simon zag, dat door de handoplegging der apostelen de Geest werd gegeven, bood hij hun geld aan,

19. en zeide: Geef ook mij deze macht, opdat, als ik iemand de handen opleg, hij de heilige Geest ontvange.

20. Maar Petrus zeide tot hem: Uw geld zij met u ten verderve, daar gij gemeend hebt de gave Gods voor geld te kunnen verwerven.

21. Gij hebt part noch deel aan deze zaak, want uw hart is niet recht voor God.

22. Bekeer u van deze uw boosheid en bid de Here, of deze toeleg van uw hart u moge vergeven worden;

23. want ik zie, dat gij gekomen zijt tot een gal van bitterheid en een warnet van ongerechtigheid.

24. Doch Simon antwoordde en zeide: Bidt gij voor mij tot de Here, dat mij niets moge overkomen van hetgeen gij gezegd hebt.

25. Toen zij dan het woord des Heren betuigd en gesproken hadden, keerden zij terug naar Jeruzalem en verkondigden het evangelie aan vele dorpen der Samaritanen.

26. En een engel des Heren sprak tot Filippus en zeide: Sta op en ga tegen de middag de weg op, die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza. Deze is eenzaam.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 8