Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 7:45-56 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

45. Onze vaderen namen die over en met Jozua brachten zij haar verder, bij de onderwerping van de heidenen, welke God heeft verdreven voor onze vaderen, (in het land), tot de dagen van David.

46. Deze heeft genade gevonden bij God en gevraagd een woonstede te mogen vinden voor het huis van Jakob.

47. Maar (eerst) Salomo bouwde Hem een huis.

48. De Allerhoogste echter woont niet in wat men met handen maakt, zoals de profeet zegt:

49. De hemel is Mij ten troon, en de aarde een voetbank mijner voeten.Wat voor huis zult gij Mij bouwen, zegt de Here,of wat is de plaats mijner rust?

50. Heeft niet mijn hand dit alles gemaakt?

51. Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij verzet u altijd tegen de heilige Geest; gelijk uw vaderen, zo ook gij.

52. Wie van de profeten hebben uw vaderen niet vervolgd? Zelfs hebben zij hen gedood, die geprofeteerd hebben van de komst van de Rechtvaardige, van wie gij nu verraders en moordenaars geworden zijt,

53. gij, die de wet ontvangen hebt op beschikking van engelen, doch haar niet hebt gehouden.

54. Toen zij dit hoorden, sneed het hun door het hart en zij knersten de tanden tegen hem.

55. Maar hij, vol van de heilige Geest, sloeg de ogen ten hemel en zag de heerlijkheid Gods en Jezus, staande ter rechterhand Gods,

56. En hij zeide: Zie, ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 7