Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 6:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. En toen in die dagen de discipelen talrijker werden, ontstond er gemor bij de Grieks sprekenden tegen de Hebreeën, omdat hun weduwen bij de dagelijkse verzorging verwaarloosd werden.

2. En de twaalven riepen de menigte der discipelen bijeen en zeiden: Het bevredigt niet, dat wij met veronachtzaming van het woord Gods de tafels bedienen.

3. Ziet dan uit, broeders, naar zeven mannen onder u, die goed bekend staan, vol van Geest en wijsheid, opdat wij hen voor deze taak aanstellen;

4. maar wij zullen ons houden aan het gebed en de bediening van het woord.

5. En dit voorstel vond bijval bij de gehele menigte, en zij kozen Stefanus, een man vol van geloof en heilige Geest, Filippus, Prochorus, Nikanor, Timon, Parmenas en Nikolaüs, een Jodengenoot uit Antiochië;

6. hen stelden zij voor de apostelen, die, na gebeden te hebben, hun de handen oplegden.

7. En het woord Gods wies en het getal der discipelen te Jeruzalem nam zeer toe en een talrijke schare van de priesters gaf gehoor aan het geloof.

8. En Stefanus, vol van genade en kracht, deed wonderen en grote tekenen onder het volk.

9. Doch er stonden sommigen op van hen, die waren van de zogenaamde synagoge der Libertijnen, der Cyreneeërs en der Alexandrijnen en van de Joden uit Cilicië en Asia en redetwistten met Stefanus,

10. en zij waren niet bij machte de wijsheid en de Geest, waardoor hij sprak, te weerstaan.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 6