Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 5:8-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. En Petrus antwoordde haar: Zeg mij, hebt gij het stuk land voor zoveel verkocht? En zij zeide: Ja, voor zoveel.

9. En Petrus zeide tot haar: Hoe hebt gij kunnen overeenkomen om de Geest des Heren te verzoeken? Zie, de voeten van hen, die uw man hebben begraven, zijn aan de deur en zij zullen ook u uitdragen.

10. En zij viel terstond neder voor zijn voeten en blies de adem uit; en de jonge mannen kwamen binnen en vonden haar dood en zij droegen haar uit en begroeven haar bij haar man.

11. En een grote vrees kwam over de gehele gemeente en over allen, die dit hoorden.

12. En door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk; en zij waren allen eendrachtig bijeen in de zuilengang van Salomo.

13. Doch van de anderen durfde niemand zich bij hen aansluiten, maar het volk stelde hen hoog.

14. En des te meer werden er toegevoegd, die de Here geloofden, tal van mannen zowel als vrouwen,

15. zo zelfs, dat men de zieken op straat droeg en op bedden en matrassen legde, opdat, wanneer Petrus voorbijkwam, ook maar zijn schaduw op iemand van hen zou vallen.

16. En ook de menigte uit de steden rondom Jeruzalem stroomde toe en bracht zieken en door onreine geesten gekwelden mede. En zij werden allen genezen.

17. Maar de hogepriester stond op en allen, die met hem waren – de zogenaamde partij van de Sadduceeën – en zij werden vervuld met naijver,

18. en zij sloegen de handen aan de apostelen en zetten hen in het huis van bewaring.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 5