Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 4:20-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. want wij kunnen niet nalaten te spreken van wat wij gezien en gehoord hebben.

21. Maar zij dreigden nog meer, doch lieten hen vrij, daar zij geen vorm konden vinden om hen te straffen – en wel om het volk; want allen verheerlijkten God om hetgeen er geschied was;

22. want de mens, aan wie dit teken der genezing verricht was, was boven de veertig jaar.

23. En toen zij vrijgelaten waren, gingen zij naar de hunnen en deelden hun mede al wat de overpriesters en oudsten tot hen gezegd hadden.

24. En toen dezen het hoorden, verhieven zij eenparig hun stem tot God en zeiden: Gij, Here, zijt het, die geschapen hebt de hemel, de aarde, de zee en al wat daarin is;

25. die door de heilige Geest bij monde van onze vader David, uw knecht, gezegd hebt:Waarom hebben de heidenen gewoeden de volken ijdele raad bedacht?

26. De koningen der aarde hebben zich opgesteld en de oversten zijn tezamen vergaderdtegen de Here en tegen zijn Gezalfde.

27. Want inderdaad zijn in deze stad vergaderd tegen uw heilige knecht Jezus, die Gij gezalfd hebt, Herodes zowel als Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël,

28. om te doen al wat uw hand en uw raad tevoren bepaald had, dat geschieden zou.

29. En nu, Here, let op hun dreigingen en geef uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken,

30. doordat Gij uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van uw heilige knecht Jezus.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 4