Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 4:15-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. En na hun geboden te hebben buiten de raadzaal te gaan, overlegden zij met elkander,

16. en zij zeiden: Wat moeten wij met deze mensen beginnen? Want dat er een kennelijk wonderteken door hen verricht is, is duidelijk aan allen, die te Jeruzalem wonen, en wij kunnen het niet loochenen;

17. maar om te voorkomen, dat het nog meer onder het volk verbreid wordt, laat ons hun dreigend gebieden tot niemand meer te spreken op gezag van deze naam.

18. En toen zij hen binnengeroepen hadden, bevalen zij hun in het geheel niet meer te spreken over of te leren op gezag van de naam van Jezus.

19. Maar Petrus en Johannes antwoordden en zeiden tot hen: Beslist zelf, of het recht is voor God, meer aan u dan aan God gehoor te geven;

20. want wij kunnen niet nalaten te spreken van wat wij gezien en gehoord hebben.

21. Maar zij dreigden nog meer, doch lieten hen vrij, daar zij geen vorm konden vinden om hen te straffen – en wel om het volk; want allen verheerlijkten God om hetgeen er geschied was;

22. want de mens, aan wie dit teken der genezing verricht was, was boven de veertig jaar.

23. En toen zij vrijgelaten waren, gingen zij naar de hunnen en deelden hun mede al wat de overpriesters en oudsten tot hen gezegd hadden.

24. En toen dezen het hoorden, verhieven zij eenparig hun stem tot God en zeiden: Gij, Here, zijt het, die geschapen hebt de hemel, de aarde, de zee en al wat daarin is;

25. die door de heilige Geest bij monde van onze vader David, uw knecht, gezegd hebt:Waarom hebben de heidenen gewoeden de volken ijdele raad bedacht?

Lees verder hoofdstuk Handelingen 4