Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 27:4-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. En vandaar afgevaren, voeren wij onder Cyprus langs, omdat de winden tegen waren;

5. wij staken de volle zee bij Cilicië en Pamfylië over en kwamen te Myra in Lycië aan.

6. En daar vond de hoofdman een schip uit Alexandrië, dat naar Italië voer, en hij liet ons daarop overgaan.

7. En daar wij verscheidene dagen lang weinig vorderden en met moeite ter hoogte van Knidus konden komen, daar de wind ons niet gunstig was, voeren wij onder Kreta langs ter hoogte van Salmone;

8. en daar met moeite voorbijkomende, bereikten wij een plaats, Goede Rede geheten, waar de stad Lasea dichtbij lag.

9. En toen door het vele tijdverlies de vaart reeds bedenkelijk werd, daar ook de vasten reeds achter de rug was, waarschuwde Paulus hen

10. met deze woorden: Mannen, ik zie, dat de vaart met ongerief en grote averij gepaard zal gaan, niet alleen wat lading en schip, maar ook wat ons leven aangaat.

11. Maar de hoofdman stelde meer vertrouwen in de stuurman en de schipper dan in de woorden van Paulus.

12. En daar de haven niet geschikt was om te overwinteren, ried het merendeel aan, vandaar zee te kiezen om zo mogelijk Feniks, een haven op Kreta, beschermd liggende naar het zuidwesten en het noordwesten, te bereiken, ten einde daar te overwinteren.

13. En toen er een zachte zuidenwind opstak en zij meenden hun oogmerk te hebben bereikt, lichtten zij het anker en hielden zo dicht mogelijk langs de kust van Kreta.

14. Maar kort daarop sloeg vandaar een stormwind neer, de zogenaamde Eurakylon;

15. en toen het schip werd meegesleurd en de kop niet in de wind kon houden, moesten wij het opgeven en dreven weg.

16. Maar wij schoten in de luwte van een eilandje, Klauda geheten, waar wij nog moeite hadden de sloep meester te worden;

Lees verder hoofdstuk Handelingen 27