Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 27:34-39 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

34. Daarom spoor ik u aan voedsel te nemen, want dit is goed voor uw redding; want niemand uwer zal ook maar een haar van zijn hoofd gekrenkt worden.

35. En terwijl hij dit zeide, nam hij brood, dankte God in aller tegenwoordigheid, brak het en begon te eten.

36. En allen werden goedsmoeds en nuttigden eveneens voedsel.

37. Wij waren nu in het geheel aan boord met tweehonderd zesenzeventig man.

38. En toen zij van voedsel verzadigd waren, maakten zij het schip lichter door het graan in zee te werpen.

39. En toen het dag werd, herkenden zij het land niet, maar zij bemerkten een inham, die een strand had, en zij overlegden, zo mogelijk het schip daarop te doen lopen.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 27