Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 26:24-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

24. En terwijl hij dit tot zijn verdediging aanvoerde, zeide Festus met luider stem: Gij spreekt wartaal, Paulus, uw vele studie brengt u in de war.

25. Maar Paulus zeide: Hoogedele Festus, ik spreek geen wartaal, maar nuchtere waarheid.

26. Want de koning weet van deze dingen en tot hem spreek ik vrijmoedig, want ik kan niet geloven, dat hem iets van deze dingen onbekend is; dit is immers niet in een uithoek geschied.

27. Koning Agrippa, gelooft gij de profeten? Ik weet, dat gij ze gelooft!

28. Maar Agrippa zeide tot Paulus: Gij wilt mij wel spoedig als Christen laten optreden!

29. En Paulus zeide: Ik zou God wel willen bidden, dat èn spoedig èn voorgoed, niet alleen gij, maar ook allen, die mij heden horen, ook zo werden als ik, uitgezonderd deze boeien.

30. En de koning stond op en de stadhouder en Bernice en die met hen hadden plaats genomen;

31. en ter zijde gegaan, spraken zij onder elkander: Deze man is aan niets schuldig, waarop dood of gevangenschap staat.

32. En Agrippa zeide tot Festus: Deze mens had vrij kunnen zijn, als hij zich niet op de keizer had beroepen.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 26