Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 26:16-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Maar richt u op en sta op uw voeten; want hiertoe ben Ik u verschenen om u aan te wijzen als dienaar en getuige daarvan, dat gij Mij gezien hebt en dat Ik aan u verschijnen zal,

17. u verkiezende uit dit volk en de heidenen, waarheen Ik u zend,

18. om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden zouden ontvangen door het geloof in Mij.

19. Daarom, koning Agrippa, ben ik dat hemelse gezicht niet ongehoorzaam geweest,

20. maar ik heb eerst hun, die te Damascus waren, en te Jeruzalem en in het gehele Joodse land en de heidenen verkondigd, dat zij met berouw zich zouden bekeren tot God en werken doen, met hun berouw in overeenstemming.

21. Hierom hebben de Joden mij in de tempel gegrepen en getracht mij om te brengen.

22. Als een getuige, die hulp van God heeft ontvangen tot op deze dag, sta ik dus hier voor klein en groot, zonder iets anders te zeggen dan wat de profeten en Mozes gesproken hebben, dat geschieden zou,

23. namelijk, dat de Christus zou lijden, en dat Hij als eerste uit de opstanding der doden het licht zou aankondigen en aan het volk en aan de heidenen.

24. En terwijl hij dit tot zijn verdediging aanvoerde, zeide Festus met luider stem: Gij spreekt wartaal, Paulus, uw vele studie brengt u in de war.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 26