Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 24:9-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. En ook de Joden sloten zich bij de beschuldiging aan, door te bevestigen, dat dit alles zo was.

10. Maar Paulus antwoordde, toen de stadhouder hem een wenk gaf om te spreken: Daar ik weet, dat gij sedert vele jaren rechter over dit volk zijt, verdedig ik mijn zaak met goede moed.

11. Gij kunt u immers ervan vergewissen, dat het niet langer dan twaalf dagen geleden is, dat ik naar Jeruzalem ben gegaan om te aanbidden.

12. En zij hebben mij noch in de tempel aangetroffen, terwijl ik met iemand sprak of een volksoploop veroorzaakte, noch in de synagogen, noch ergens in de stad;

13. en zij kunnen niets, waarvan zij mij nu beschuldigen, voor u bewijzen.

14. Maar dit erken ik voor u, dat ik naar die weg, die zij een secte noemen, inderdaad de God der vaderen vereer, gelovende al hetgeen in de wet en in de profeten geschreven staat,

15. terwijl ik van God hoop, gelijk ook dezen zelf het verwachten, dat er een opstanding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen zal zijn.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 24