Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 24:1-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. En vijf dagen daarna kwam de hogepriester Ananias met enige oudsten en een advocaat, Tertullus, om tegen Paulus bij de stadhouder hun klachten in te dienen.

2. En toen hij voorgeroepen was, begon Tertullus zijn beschuldiging met te zeggen:

3. Dat wij door uw toedoen grote vrede genieten en dat er verbeteringen voor dit volk tot stand komen door uw beleid, hoogedele Felix, erkennen wij alleszins en overal met grote erkentelijkheid.

4. Maar om u niet te lang op te houden, verzoek ik u, met uw bekende welwillendheid ons een ogenblik te willen aanhoren.

5. Want wij hebben gevonden, dat deze man een pest is, iemand, die opstanden verwekt onder alle Joden over de ganse wereld, een eerste voorstander van de secte der Nazoreeërs;

6. die ook een poging heeft gewaagd om de tempel te ontwijden, en die wij in hechtenis hebben genomen, [en naar onze wet wilden oordelen.

7. Maar de overste Lysias is tussenbeide gekomen en heeft hem met groot geweld buiten ons bereik gebracht,

8. en bevolen, dat de aanklagers zich tot u zouden wenden]. Gij zult zelf, wanneer gij hem in verhoor neemt over al deze dingen, wel van hem kunnen te weten komen, waarvan wij hem beschuldigen.

9. En ook de Joden sloten zich bij de beschuldiging aan, door te bevestigen, dat dit alles zo was.

10. Maar Paulus antwoordde, toen de stadhouder hem een wenk gaf om te spreken: Daar ik weet, dat gij sedert vele jaren rechter over dit volk zijt, verdedig ik mijn zaak met goede moed.

11. Gij kunt u immers ervan vergewissen, dat het niet langer dan twaalf dagen geleden is, dat ik naar Jeruzalem ben gegaan om te aanbidden.

12. En zij hebben mij noch in de tempel aangetroffen, terwijl ik met iemand sprak of een volksoploop veroorzaakte, noch in de synagogen, noch ergens in de stad;

13. en zij kunnen niets, waarvan zij mij nu beschuldigen, voor u bewijzen.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 24