Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 23:24-35 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

24. en laat men rijdieren voorbrengen om Paulus daarop te zetten en veilig over te brengen naar stadhouder Felix.

25. En hij schreef een brief van de volgende inhoud:

26. Claudius Lysias groet de hoogedele stadhouder Felix.

27. Daar deze man door de Joden gevangengenomen was en door hen omgebracht zou worden, ben ik tussenbeide gekomen met mijn manschappen en heb hem buiten hun bereik gebracht, daar ik vernomen had, dat hij een Romein was;

28. en begerende te weten te komen, waarvan zij hem beschuldigden, bracht ik hem in hun Raad.

29. Het bleek mij, dat hij werd beschuldigd inzake vragen van hun wet, doch er was geen aanklacht, waarop dood of gevangenschap staat.

30. En daar mij was aangebracht, dat er een aanslag tegen deze man zou worden gepleegd, liet ik hem onmiddellijk naar u brengen en heb ik ook de aanklagers gelast in uw tegenwoordigheid te zeggen, wat zij tegen hem hebben.

31. De soldaten dan namen Paulus over, gelijk hun bevolen was, en brachten hem des nachts naar Antipatris;

32. en de volgende dag lieten zij de ruiters met hem verder trekken en keerden naar de kazerne terug.

33. Toen de anderen te Caesarea kwamen en de brief aan de stadhouder overhandigd hadden, brachten zij ook Paulus voor hem.

34. En na die gelezen te hebben, vroeg de stadhouder hem, uit welke provincie hij was, en vernemende, dat hij uit Cilicië was,

35. zeide hij: Ik zal u nader in verhoor nemen, zodra ook uw beschuldigers hier gekomen zijn. En hij beval hem in het paleis van Herodes in bewaring te houden.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 23