Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 22:8-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. En ik antwoordde: Wie zijt Gij, Here? En Hij zeide tot mij: Ik ben Jezus, de Nazoreeër, die gij vervolgt.

9. En zij, die met mij waren, zagen wèl het licht, maar de stem van Hem, die tot mij sprak, hoorden zij niet.

10. En ik zeide: Here, wat moet ik doen? En de Here zeide tot mij: Sta op en reis naar Damascus, en daar zal u gezegd worden al hetgeen u opgelegd is om te doen.

11. En daar ik vanwege de glans van dat licht niet meer kon zien, werd ik bij de hand geleid door hen, die met mij waren, en ik kwam te Damascus.

12. En een zekere Ananias, een godvruchtig man naar de wet, van wie alle Joden, die daar woonden, een goed getuigenis gaven,

13. kwam tot mij, ging bij mij staan en zeide tot mij: Saul, broeder, word weer ziende! En op hetzelfde ogenblik werd ik weer ziende en zag hem.

14. En hij zeide: De God onzer vaderen heeft u voorbestemd om zijn wil te leren kennen en de Rechtvaardige te zien en een stem uit zijn mond te horen;

Lees verder hoofdstuk Handelingen 22