Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 22:27-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

27. En de overste ging erheen en zeide tot hem: Zeg mij, zijt gij een Romein? En hij zeide: Ja.

28. En de overste antwoordde: Ik heb dit burgerrecht voor een grote som verkregen. Maar Paulus zeide: Doch ik bezit het door geboorte.

29. Dadelijk hielden dan zij, die hem gerechtelijk moesten onderzoeken, op; en ook de overste werd bevreesd, nu hij bemerkte, dat hij een Romein was en hij hem had laten binden.

30. En de volgende dag liet hij, daar hij nauwkeurig wilde weten, waarvan hij door de Joden beschuldigd werd, hem de boeien afnemen, en hij beval de overpriesters en de gehele Raad bijeen te komen. En hij bracht Paulus uit de kazerne en stelde hem voor hen.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 22