Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 21:15-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. En na die dagen maakten wij ons reisvaardig en gingen op naar Jeruzalem;

16. en met ons gingen ook enige van de discipelen uit Caesarea mede, die ons brachten bij een zekere Mnason van Cyprus, een der eerste discipelen, wiens gasten wij zouden zijn.

17. En toen wij te Jeruzalem kwamen, heetten de broeders ons van harte welkom.

18. En de volgende dag ging Paulus met ons Jakobus bezoeken, en alle oudsten waren daarbij aanwezig.

19. En toen hij hen begroet had, verhaalde hij in bijzonderheden, wat God onder de heidenen door zijn dienst had verricht.

20. En zij loofden God, toen zij dit hoorden, en zeiden tot hem: Gij ziet, broeder, hoevele duizenden er onder de Joden gelovig zijn geworden en allen zijn zij ijveraars voor de wet;

21. nu heeft men hun van u verteld, dat gij alle Joden onder de heidenen afval van Mozes leert, door te zeggen, dat zij hun kinderen niet behoeven te besnijden, noch naar de gebruiken te leven.

22. Wat is dan het geval? Zij zullen stellig horen, dat gij aangekomen zijt.

23. Doe daarom wat wij u zeggen: Er zijn vier mannen bij ons, die een gelofte op zich genomen hebben;

24. neem hen mede, heilig u met hen en draag de kosten voor hen, opdat zij hun hoofd kunnen laten scheren; dan zullen allen bemerken, dat van alles, wat men hun van u verteld heeft, niets waar is, maar dat gij ook zelf medegaat in de onderhouding van de wet.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 21