Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 2:21-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. En het zal zijn, dat al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden.

22. Mannen van Israël, hoort deze woorden: Jezus, de Nazoreeër, een man u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden verricht heeft, zoals gij zelf weet,

23. deze, naar de bepaalde raad en voorkennis van God uitgeleverd, hebt gij door de handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld en gedood.

24. God evenwel heeft Hem opgewekt, want Hij verbrak de weeën van de dood, naardien het niet mogelijk was, dat Hij door hem werd vastgehouden.

25. Want David zegt van Hem:Ik zag de Here te allen tijde voor mij; want Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet wankelen zou.

26. Daarom is mijn hart verheugd en mijn tong verblijd,ja, ook mijn vlees zal nog een schuilplaats vinden in hope,

27. omdat Gij mijn ziel niet aan het dodenrijk zult overlaten, noch uw heilige ontbinding doen zien.

28. Gij hebt mij wegen ten leven doen kennen;Gij zult mij vervullen met verheuging voor uw aangezicht.

29. Mannen broeders, men mag vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David, dat hij èn gestorven èn begraven is, en zijn graf is bij ons tot op deze dag.

30. Daar hij nu een profeet was en wist, dat God hem onder ede gezworen had een uit de vrucht zijner lendenen op zijn troon te doen zitten,

31. heeft hij in de toekomst gezien en gesproken van de opstanding van de Christus, dat Hij niet aan het dodenrijk is overgelaten, noch zijn vlees ontbinding heeft gezien.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 2