Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 2:14-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. Maar Petrus stond met de elven op, en hij verhief zijn stem en sprak hen toe:Gij Joden en allen, die te Jeruzalem woonachtig zijt, dit zij u bekend en neemt mijn woorden ter ore.

15. Want deze mensen zijn niet dronken, zoals gij veronderstelt, want het is het derde uur van de dag;

16. maar dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël:

17. En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees;en uw zonen en uw dochters zullen profeteren,en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouderen zullen dromen dromen:

18. ja, zelfs op mijn dienstknechten en mijn dienstmaagdenzal Ik in die dagen van mijn Geest uitstortenen zij zullen profeteren.

19. En Ik zal wonderen geven in de hemel bovenen tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rookwalm.

20. De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt.

21. En het zal zijn, dat al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden.

22. Mannen van Israël, hoort deze woorden: Jezus, de Nazoreeër, een man u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden verricht heeft, zoals gij zelf weet,

23. deze, naar de bepaalde raad en voorkennis van God uitgeleverd, hebt gij door de handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld en gedood.

24. God evenwel heeft Hem opgewekt, want Hij verbrak de weeën van de dood, naardien het niet mogelijk was, dat Hij door hem werd vastgehouden.

25. Want David zegt van Hem:Ik zag de Here te allen tijde voor mij; want Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet wankelen zou.

26. Daarom is mijn hart verheugd en mijn tong verblijd,ja, ook mijn vlees zal nog een schuilplaats vinden in hope,

27. omdat Gij mijn ziel niet aan het dodenrijk zult overlaten, noch uw heilige ontbinding doen zien.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 2