Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 2:11-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken.

12. En zij waren allen buiten zichzelf en geheel met de zaak verlegen, en zij zeiden de een tot de ander: Wat wil dit toch zeggen?

13. Maar anderen zeiden spottend: Zij hebben te veel zoete wijn gehad!

14. Maar Petrus stond met de elven op, en hij verhief zijn stem en sprak hen toe:Gij Joden en allen, die te Jeruzalem woonachtig zijt, dit zij u bekend en neemt mijn woorden ter ore.

15. Want deze mensen zijn niet dronken, zoals gij veronderstelt, want het is het derde uur van de dag;

16. maar dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël:

17. En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees;en uw zonen en uw dochters zullen profeteren,en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouderen zullen dromen dromen:

18. ja, zelfs op mijn dienstknechten en mijn dienstmaagdenzal Ik in die dagen van mijn Geest uitstortenen zij zullen profeteren.

19. En Ik zal wonderen geven in de hemel bovenen tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rookwalm.

20. De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 2