Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 2:1-7 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. En toen de Pinksterdag aanbrak, waren allen tezamen bijeen.

2. En eensklaps kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en vulde het gehele huis, waar zij gezeten waren;

3. en er vertoonden zich aan hen tongen als van vuur, die zich verdeelden, en het zette zich op ieder van hen;

4. en zij werden allen vervuld met de heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken.

5. Nu waren er Joden te Jeruzalem woonachtig, vrome mannen uit alle volken onder de hemel;

6. en toen dit geluid gekomen was, liep de menigte te hoop en verbaasde zich, want een ieder hoorde hen in zijn eigen taal spreken.

7. En buiten zichzelf van verwondering zeiden zij: Zie, zijn niet al dezen, die daar spreken, Galileeërs?

Lees verder hoofdstuk Handelingen 2