Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 16:2-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. en hij stond goed bekend bij de broeders van Lystra en Ikonium.

3. Paulus wilde, dat deze met hem zou gaan en hij nam hem tot zich en besneed hem ter wille van de Joden in die plaatsen, want iedereen wist, dat zijn vader een Griek was.

4. En toen zij de steden langs reisden, gaven zij hun de beslissingen, die door de apostelen en de oudsten te Jeruzalem genomen waren, om die te onderhouden.

5. De gemeenten dan werden bevestigd in het geloof en namen dagelijks in zielental toe.

6. En zij gingen door het Frygisch-Galatische land, maar werden door de heilige Geest verhinderd het woord in Asia te spreken;

7. en bij Mysië gekomen, poogden zij naar Bitynië te reizen, maar de Geest van Jezus liet het hun niet toe;

8. en toen zij Mysië voorbij waren, kwamen zij te Troas.

9. En Paulus kreeg in de nacht een gezicht; er stond een Macedonisch man, die hem toeriep: Steek over naar Macedonië en help ons.

10. Toen hij het gezicht gezien had, zochten wij dadelijk gelegenheid om naar Macedonië te vertrekken, daar wij eruit opmaakten, dat God ons had geroepen om hun het evangelie te verkondigen.

11. En van Troas afgevaren, koersten wij recht op Samotrake aan en de volgende dag naar Neapolis;

12. en vandaar naar Filippi, dat de eerste stad is van dit deel van Macedonië, een (Romeinse) kolonie. En wij vertoefden enkele dagen in die stad.

13. En op de sabbatdag gingen wij de poort uit, de rivier langs, waar wij verwachtten, dat een gebedsplaats zou zijn; en nedergezeten, spraken wij tot de vrouwen, die samengekomen waren.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 16