Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 13:18-35 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

18. en Hij heeft gedurende een tijd van omstreeks veertig jaren in de woestijn hun eigenaardigheden verdragen;

19. en na zeven volken uitgeroeid te hebben in het land Kanaän, heeft Hij hun land hun ten erfdeel gegeven,

20. omstreeks vierhonderd vijftig jaren lang. En daarna gaf Hij hun richters tot op de profeet Samuël.

21. En van toen af vroegen zij om een koning en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam Benjamin, veertig jaren lang;

22. en nadat Hij deze verworpen had, verwekte Hij hun David als koning, wie Hij ook dit getuigenis gaf: Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden, een man naar mijn hart, die al mijn bevelen zal volbrengen.

23. Uit zijn geslacht heeft God naar de belofte voor Israël de Heiland Jezus doen komen,

24. nadat Johannes eerst, vóór zijn optreden, aan het gehele volk Israël een doop van bekering gepredikt had.

25. En toen hij zijn loopbaan volbracht, zeide Johannes: Wat gij meent, dat ik ben, ben ik niet, maar zie, na mij komt Hij, wie ik niet waardig ben het schoeisel van zijn voeten los te maken.

26. Mannen broeders, zonen van het geslacht van Abraham, en vereerders van God onder u, tot ons is deze heilsboodschap gezonden.

27. Want die te Jeruzalem wonen en hun oversten hebben Hem niet erkend en zij hebben de uitspraken der profeten, die elke sabbat worden voorgelezen, door hun oordeel vervuld,

28. en hoewel zij geen grond voor doodstraf konden vinden, hebben zij Pilatus gevraagd Hem ter dood te brengen;

29. en toen zij alles volbracht hadden, wat van Hem geschreven stond, namen zij Hem af van het hout en legden Hem in een graf.

30. Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt;

31. en Hij is gedurende vele dagen verschenen aan hen, die met Hem van Galilea naar Jeruzalem opgegaan waren, die [thans] getuigen van Hem zijn bij het volk.

32. En wij verkondigen u, dat God de belofte, die aan de vaderen geschied is,

33. aan ons, hun kinderen, vervuld heeft door Jezus op te wekken, gelijk in de tweede psalm geschreven staat: Mijn zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt.

34. En dat Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, zonder dat Hij weer tot ontbinding zal wederkeren, heeft Hij aldus gezegd: Ik zal U het heilige van David geven, dat betrouwbaar is;

35. en daarom zegt Hij ook in een andere psalm: Gij zult uw Heilige geen ontbinding doen zien.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 13