Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 12:7-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. En zie, een engel des Heren stond bij hem en er scheen licht in het vertrek, en hij stootte Petrus in zijn zijde om hem te wekken en zeide: Sta snel op! En de ketenen vielen van zijn handen.

8. En de engel zeide tot hem: Omgord u en bind uw sandalen aan. En hij deed aldus. En hij zeide tot hem: Sla uw mantel om en volg mij.

9. En hij volgde hem naar buiten en hij wist niet, dat het werkelijkheid was, wat door de engel gedaan werd, maar hij meende een gezicht te zien.

10. En toen zij langs de eerste en de tweede wacht gegaan waren, kwamen zij aan de ijzeren poort, die naar de stad leidde, welke vanzelf voor hen openging. En buiten gekomen, gingen zij één straat ver en terstond daarna verliet de engel hem.

11. En Petrus, tot zichzelf gekomen, zeide: Nu weet ik waarlijk, dat de Here zijn engel uitgezonden heeft en mij gerukt heeft uit de hand van Herodes en uit al wat het volk der Joden verwachtte.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 12