Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 11:8-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Maar ik zeide: Geenszins, Here, want nog nooit is iets, dat onheilig of onrein was, in mijn mond gekomen.

9. Doch ten tweeden male antwoordde mij een stem uit de hemel: Wat God rein verklaard heeft, moogt gij niet voor onheilig houden.

10. En dit geschiedde tot driemaal toe; en alles werd weer opgetrokken in de hemel.

11. En zie, terstond daarop bleven drie mannen voor het huis staan, waarin wij waren, die uit Caesarea tot mij waren gezonden.

12. En de Geest zeide tot mij, dat ik met hen moest medegaan zonder bezwaar te maken. En met mij gingen ook deze zes broeders, en wij zijn het huis van die man binnengegaan;

13. en hij heeft ons medegedeeld, hoe hij een engel in zijn huis had zien staan, die tot hem zeide: Zend iemand naar Joppe en nodig Simon uit, die bijgenaamd wordt Petrus;

14. deze zal woorden tot u spreken, waardoor gij en uw gehele huis behouden zult worden.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 11