Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 11:20-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. Doch er waren onder hen enige Cyprische en Cyreense mannen, die, te Antiochië gekomen, ook tot de Grieken spraken en hun de Here Jezus predikten.

21. En de hand des Heren was met hen, en een groot aantal kwam tot het geloof en bekeerde zich tot de Here.

22. En het bericht daarvan kwam de gemeente van Jeruzalem ter ore en zij vaardigden Barnabas af naar Antiochië.

23. Toen deze aankwam en de genade Gods zag, verheugde hij zich en wekte allen op om naar het voornemen van hun hart de Here trouw te blijven;

24. want hij was een goed man, vol van de heilige Geest en van geloof. En een brede schare werd de Here toegevoegd.

25. En hij vertrok naar Tarsus om Saulus te zoeken; en toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië.

26. En het geschiedde, dat zij een vol jaar in de gemeente gastvrij ontvangen werden en een brede schare leerden en dat de discipelen het eerst te Antiochië Christenen genoemd werden.

27. En in die dagen kwamen profeten van Jeruzalem te Antiochië;

28. en één uit hen, genaamd Agabus, stond op en gaf door de Geest te kennen, dat een grote hongersnood zou komen over het gehele rijk, die dan ook gekomen is onder Claudius.

29. En de discipelen besloten, dat elk van hen naar draagkracht iets zenden zou tot ondersteuning van de broeders, die in Judea woonden;

30. dit deden zij ook en zij zonden het aan de oudsten door de hand van Barnabas en Saulus.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 11