Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 10:4-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Hij staarde hem aan en werd zeer bevreesd en zeide: Wat is er, heer! En hij zeide tot hem: Uw gebeden en uw aalmoezen zijn voor God in gedachtenis gekomen.

5. En nu, zend mannen naar Joppe en nodig een zekere Simon uit, die bijgenaamd wordt Petrus:

6. deze is de gast van een Simon, een leerlooier, wiens huis bij de zee ligt.

7. Zodra de engel, die tot hem sprak, weggegaan was, riep hij twee van zijn huisslaven en een godvruchtige soldaat uit degenen, die voortdurend bij hem waren;

8. en nadat hij hun alles uitgelegd had, zond hij hen naar Joppe.

9. De volgende dag, terwijl dezen onderweg waren en de stad naderden, ging Petrus omstreeks het zesde uur op het dak, om zijn gebed te verrichten.

10. En hij werd hongerig en verlangde te eten, en terwijl men iets gereed maakte, geraakte hij in zinsverrukking,

11. en hij zag de hemel geopend en een voorwerp nederdalen in de vorm van een groot laken, dat aan de vier hoeken nedergelaten werd op de aarde;

12. hierin bevonden zich allerlei viervoetige en kruipende dieren der aarde en allerlei vogelen des hemels.

13. En er kwam een stem tot hem: Sta op, Petrus, slacht en eet!

14. Maar Petrus zeide: Geenszins, Here, want ik heb nog nooit iets gegeten, dat onheilig of onrein was.

15. En nogmaals ten tweeden male, kwam een stem tot hem: Wat God rein verklaard heeft, moogt gij niet voor onheilig houden.

16. En dit geschiedde tot driemaal toe, en terstond werd het voorwerp weer opgenomen in de hemel.

17. Terwijl Petrus bij zichzelf in onzekerheid was, wat het gezicht, dat hij gezien had, betekenen mocht, zie, daar waren de mannen, die door Cornelius afgezonden waren, bij hun navraag naar het huis van Simon aan het voorportaal gekomen,

Lees verder hoofdstuk Handelingen 10