Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 10:25-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

25. En toen het geschiedde, dat Petrus binnentrad, kwam Cornelius hem tegemoet, viel hem te voet en bewees hem hulde.

26. Maar Petrus richtte hem op en zeide: Sta op, ik ben zelf ook een mens.

27. En terwijl hij zich met hem onderhield, kwam hij binnen en vond er velen bijeen;

28. en hij sprak tot hen: Gij weet, hoe het een Jood verboden is zich te voegen bij of te gaan tot een niet-Jood; doch mij heeft God doen zien, dat ik niemand onheilig of onrein mag noemen.

29. Daarom ben ik ook zonder tegenspreken op uw uitnodiging gekomen. Ik zou nu wel willen weten, om welke reden gij mij uitgenodigd hebt.

30. En Cornelius zeide: Juist vóór vier dagen, van dit ogenblik af gerekend, was ik op het negende uur thuis in gebed;

31. en zie, een man stond voor mij in een blinkend kleed, en hij zeide: Cornelius, uw gebed is verhoord en aan uw aalmoezen is voor God gedacht geworden.

32. Zend dan iemand naar Joppe en ontbied Simon, die bijgenaamd wordt Petrus; deze is als gast in het huis van Simon, een leerlooier, aan de zee.

33. Ik heb dan terstond iemand tot u gezonden en gij hebt er wèl aan gedaan hier te komen. Wij zijn dan nu allen aanwezig voor het aangezicht Gods, om te horen al wat u door de Here opgedragen is.

34. En Petrus opende zijn mond en zeide: Inderdaad bemerk ik, dat er bij God geen aanneming des persoons is,

35. maar onder elk volk is wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig,

36. naar het woord, dat Hij heeft doen brengen aan de kinderen Israëls om vrede te verkondigen door Jezus Christus. Deze is aller Heer.

37. Gij weet van de dingen, die geschied zijn door het gehele Joodse land, te beginnen in Galilea, na de doop, die Johannes verkondigde,

38. van Jezus van Nazaret, hoe God Hem met de heilige Geest en met kracht heeft gezalfd. Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 10