Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 10:24-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

24. En de volgende dag kwam hij te Caesarea aan. En Cornelius was hen wachtende, terwijl hij zijn bloedverwanten en beste vrienden had bijeengeroepen.

25. En toen het geschiedde, dat Petrus binnentrad, kwam Cornelius hem tegemoet, viel hem te voet en bewees hem hulde.

26. Maar Petrus richtte hem op en zeide: Sta op, ik ben zelf ook een mens.

27. En terwijl hij zich met hem onderhield, kwam hij binnen en vond er velen bijeen;

28. en hij sprak tot hen: Gij weet, hoe het een Jood verboden is zich te voegen bij of te gaan tot een niet-Jood; doch mij heeft God doen zien, dat ik niemand onheilig of onrein mag noemen.

29. Daarom ben ik ook zonder tegenspreken op uw uitnodiging gekomen. Ik zou nu wel willen weten, om welke reden gij mij uitgenodigd hebt.

30. En Cornelius zeide: Juist vóór vier dagen, van dit ogenblik af gerekend, was ik op het negende uur thuis in gebed;

31. en zie, een man stond voor mij in een blinkend kleed, en hij zeide: Cornelius, uw gebed is verhoord en aan uw aalmoezen is voor God gedacht geworden.

32. Zend dan iemand naar Joppe en ontbied Simon, die bijgenaamd wordt Petrus; deze is als gast in het huis van Simon, een leerlooier, aan de zee.

33. Ik heb dan terstond iemand tot u gezonden en gij hebt er wèl aan gedaan hier te komen. Wij zijn dan nu allen aanwezig voor het aangezicht Gods, om te horen al wat u door de Here opgedragen is.

34. En Petrus opende zijn mond en zeide: Inderdaad bemerk ik, dat er bij God geen aanneming des persoons is,

Lees verder hoofdstuk Handelingen 10