Oude Testament

Nieuwe Testament

Galaten 4:6-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. En, dat gij zonen zijt – God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader.

7. Gij zijt dus niet meer slaaf, doch zoon; indien gij zoon zijt, dan zijt gij ook erfgenaam door God.

8. Maar in de tijd, dat gij God niet kendet, hebt gij goden gediend, die het in wezen niet zijn.

9. Nu gij echter God hebt leren kennen, ja, meer nog, door God gekend zijt, hoe kunt gij thans terugkeren tot die zwakke en armelijke wereldgeesten, waaraan gij u weder van meet aan dienstbaar wilt maken?

10. Dagen, maanden, vaste tijden en jaren neemt gij waar.

11. Ik vrees, dat ik mij wellicht tevergeefs voor u ingespannen heb.

12. Weest zoals ik, bid ik u, broeders, omdat ook ik ben zoals gij. Gij hebt mij in geen enkel opzicht verongelijkt.

13. Ja, gij weet, dat ik aan u de eerste maal, omdat ik ziek geworden was, het evangelie verkondigd heb,

14. en toch hebt gij de verzoeking, die er voor u in mijn lichamelijke toestand gelegen was, niet als iets verachtelijks beschouwd of ertegen gespuwd, maar gij hebt mij ontvangen als een bode Gods, (ja), als Christus Jezus.

15. Gij hebt u toen gelukkig geprezen; wat is daarvan over? Want ik kan van u getuigen, dat gij, ware het mogelijk geweest, uw ogen uitgerukt en ze mij gegeven zoudt hebben.

16. Ben ik dus een vijand van u geworden, nu ik u de waarheid zeg?

17. Zij zijn vol ijver voor u, maar niet op de juiste wijze, want zij willen u buitensluiten, opdat gij vol ijver voor hen zoudt zijn.

Lees verder hoofdstuk Galaten 4