Oude Testament

Nieuwe Testament

Galaten 4:2-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. maar hij staat onder voogdij en toezicht tot op het tijdstip, dat door zijn vader tevoren bepaald was.

3. Zo bleven ook wij, zolang wij onmondig waren, onderworpen aan de wereldgeesten.

4. Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet,

5. om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.

6. En, dat gij zonen zijt – God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader.

7. Gij zijt dus niet meer slaaf, doch zoon; indien gij zoon zijt, dan zijt gij ook erfgenaam door God.

8. Maar in de tijd, dat gij God niet kendet, hebt gij goden gediend, die het in wezen niet zijn.

9. Nu gij echter God hebt leren kennen, ja, meer nog, door God gekend zijt, hoe kunt gij thans terugkeren tot die zwakke en armelijke wereldgeesten, waaraan gij u weder van meet aan dienstbaar wilt maken?

10. Dagen, maanden, vaste tijden en jaren neemt gij waar.

11. Ik vrees, dat ik mij wellicht tevergeefs voor u ingespannen heb.

12. Weest zoals ik, bid ik u, broeders, omdat ook ik ben zoals gij. Gij hebt mij in geen enkel opzicht verongelijkt.

13. Ja, gij weet, dat ik aan u de eerste maal, omdat ik ziek geworden was, het evangelie verkondigd heb,

14. en toch hebt gij de verzoeking, die er voor u in mijn lichamelijke toestand gelegen was, niet als iets verachtelijks beschouwd of ertegen gespuwd, maar gij hebt mij ontvangen als een bode Gods, (ja), als Christus Jezus.

Lees verder hoofdstuk Galaten 4