Oude Testament

Nieuwe Testament

Galaten 4:13-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Ja, gij weet, dat ik aan u de eerste maal, omdat ik ziek geworden was, het evangelie verkondigd heb,

14. en toch hebt gij de verzoeking, die er voor u in mijn lichamelijke toestand gelegen was, niet als iets verachtelijks beschouwd of ertegen gespuwd, maar gij hebt mij ontvangen als een bode Gods, (ja), als Christus Jezus.

15. Gij hebt u toen gelukkig geprezen; wat is daarvan over? Want ik kan van u getuigen, dat gij, ware het mogelijk geweest, uw ogen uitgerukt en ze mij gegeven zoudt hebben.

16. Ben ik dus een vijand van u geworden, nu ik u de waarheid zeg?

17. Zij zijn vol ijver voor u, maar niet op de juiste wijze, want zij willen u buitensluiten, opdat gij vol ijver voor hen zoudt zijn.

18. Nu is het goed, dat er ijver getoond wordt in het goede, mits te allen tijde en niet alleen, wanneer ik bij u ben,

19. mijn kinderen, ter wille van wie ik opnieuw weeën doorsta, totdat Christus in u gestalte verkregen heeft;

20. ik zou wensen, dat ik op dit ogenblik bij u was en op een andere toon kon spreken, want ik ben in zorg over u.

21. Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet?

22. Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije.

23. Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte.

24. Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinai, die slaven baart, dit is Hagar.

Lees verder hoofdstuk Galaten 4