Oude Testament

Nieuwe Testament

Galaten 4:1-5 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Ik bedoel dit: zolang de erfgenaam onmondig is, verschilt hij in niets van een slaaf, al is hij ook eigenaar van alles;

2. maar hij staat onder voogdij en toezicht tot op het tijdstip, dat door zijn vader tevoren bepaald was.

3. Zo bleven ook wij, zolang wij onmondig waren, onderworpen aan de wereldgeesten.

4. Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet,

5. om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.

Lees verder hoofdstuk Galaten 4