Oude Testament

Nieuwe Testament

Galaten 1:11-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Want ik maak u bekend, broeders, dat het evangelie, hetwelk door mij verkondigd is, niet is naar de mens.

12. Want ik heb het ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus.

13. Want gij hebt gehoord van mijn vroegere wandel in het Jodendom: ik heb de gemeente Gods bovenmate vervolgd en getracht haar uit te roeien,

14. en in het Jodendom heb ik het verder gebracht dan vele van (mijn) tijdgenoten onder mijn volk, als hartstochtelijk ijveraar voor mijn voorvaderlijke overleveringen.

15. Maar toen het Hem, die mij van de schoot mijner moeder aan afgezonderd en door zijn genade geroepen heeft, behaagd had,

16. zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem onder de heidenen verkondigen zou, ben ik geen ogenblik te rade gegaan met vlees en bloed;

17. ook ben ik niet naar Jeruzalem gereisd tot hen, die reeds vóór mij apostelen waren, maar ik ben naar Arabië vertrokken en vandaar naar Damascus teruggekeerd.

18. Daarop ging ik drie jaar later naar Jeruzalem, om Kefas te bezoeken, en ik bleef vijftien dagen bij hem;

19. en ik zag geen ander van de apostelen dan Jakobus, de broeder des Heren.

20. Wat ik u schrijf, zie, voor het aangezicht van God, ik lieg niet.

21. Daarna ben ik gegaan naar de streken van Syrië en van Cilicië.

22. En ik was aan de gemeenten van Christus in Judea van aanzien onbekend.

23. Alleen hoorden zij telkens: hij, die ons vroeger vervolgde, verkondigt nu het geloof, dat hij tevoren trachtte uit te roeien.

24. En zij verheerlijkten God in mij.

Lees verder hoofdstuk Galaten 1