Oude Testament

Nieuwe Testament

Filippenzen 3:11-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. zou mogen komen tot de opstanding uit de doden.

12. Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ík ook door Christus Jezus gegrepen ben.

13. Broeders, ik voor mij acht niet, dat ik het reeds gegrepen heb,

14. maar één ding (doe ik): vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus.

15. Laten wij dan allen, die volmaakt zijn, aldus gezind zijn. En indien gij op enig punt anders gezind zijt, God zal u ook dat openbaren;

16. maar hetgeen wij bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder!

17. Weest allen mijn navolgers, broeders, en ziet op hen, die evenzo wandelen, gelijk gij ons tot voorbeeld hebt.

18. Want velen wandelen – ik heb het u dikwijls van hen gezegd, maar nu zeg ik het ook wenende – als vijanden van het kruis van Christus.

19. Hun einde is het verderf, hun God is de buik, hun eer stellen zij in hun schande, zij zijn aardsgezind.

20. Want wíj zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten,

21. die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen.

Lees verder hoofdstuk Filippenzen 3