Oude Testament

Nieuwe Testament

Filippenzen 2:6-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht,

7. maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is.

8. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises.

9. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken,

10. opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn,

11. en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!

12. Daarom, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft, niet alleen zoals in mijn tegenwoordigheid, maar nu des te meer bij mijn afwezigheid, uw behoudenis bewerken met vreze en beven,

13. want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.

Lees verder hoofdstuk Filippenzen 2