Oude Testament

Nieuwe Testament

Filippenzen 2:16-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. het woord des levens vasthoudende, mij ten roem tegen de dag van Christus, dat ik niet vruchteloos (mijn wedloop) gelopen, noch vruchteloos mij ingespannen heb.

17. Maar ook indien ik geplengd word bij de offerande en de eredienst van uw geloof, verblijd ik mij, en ik verblijd mij met u allen.

18. Verblijdt gij u evenzo en verblijdt u met mij.

19. Ik hoop in de Here Jezus Timoteüs spoedig tot u te zenden, opdat ook ik welgemoed moge zijn, wanneer ik vernomen heb, hoe het u gaat.

20. Want ik heb niemand die zó eens geestes (met u) is, om uw belangen getrouw te behartigen;

21. want allen zoeken zij hun eigen belang, niet de zaak van Christus Jezus.

22. Zijn beproefde trouw kent gij echter, dat hij, gelijk een kind zijn vader, mij in de dienst van het evangelie heeft geholpen.

23. Hem hoop ik terstond te zenden, zodra ik zie, hoe het met mijn zaak loopt;

24. ik vertrouw echter in de Here, dat ik ook zelf spoedig komen zal.

25. Maar ik achtte het noodzakelijk, Epafroditus tot u te zenden, mijn broeder en medearbeider en medestrijder, die uw afgevaardigde was om mij te helpen in hetgeen ik nodig had.

26. Immers, hij was vol verlangen naar u allen en ook in zorg, omdat gij gehoord hadt, dat hij ziek was.

27. Hij is ook ziek geweest, de dood nabij, maar God heeft Zich over hem ontfermd, en niet alleen over hem, maar ook over mij, opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben.

28. Ik zend hem dan met te meer spoed, opdat gij, als gij hem ziet, u weer verblijden moogt en ik minder zorg moge hebben.

29. Ontvangt hem dan in de Here met alle blijdschap en houdt mannen zoals hij in ere.

30. Want om het werk van Christus is hij de dood nabijgekomen en hij heeft zijn leven gewaagd om aan te vullen wat nog aan uw dienstbetoon jegens mij ontbrak.

Lees verder hoofdstuk Filippenzen 2